Stadsrecht

Van zelfbestuur tot stedelijk bestuur

Tijd van steden en staten

Nadat de bisschop van Utrecht wereldlijke macht had verkregen, werd hij als landsheer van Twente ook de drager van het gezag over Ootmarsum en omgeving. De regels en wetten die hij instelde, waren verankerd in het landrecht en gebaseerd op het gewoonterecht. Het landgericht Ootmarsum met een bisschoppelijk drost of schout waakte over het handhaven van het recht.

Privilegiёn

In de 13de eeuw werd aan de bevolking van Ootmarsum door de bisschop een aantal rechten toegekend, die zouden gelden binnen een afgegrensd gebied, "wigbold" genaamd. Binnen dit gebied was niet meer het landrecht van toepassing, maar het wigboldrecht. Het gaf de bewoners een bepaalde mate van vrijheid. Ootmarsum verkreeg in 1314 van bisschop Guido van Henegouwen, als aanvulling op de bestaande rechten, het recht van een weekmarkt en drie jaarmarkten, waardoor het zich tot een belangrijke marktplaats in Noordoost-Twente kon ontwikkelen.
Het belangrijkste document is de stadsbrief uit 1325, waarin is te lezen dat bisschop Jan van Diest aan de schepenen van Ootmarsum alle vrijheden en rechten bevestigt, die zij eertijds hadden ontvangen. Het bevat regels voor het vererven van goederen en de berechting van allerlei overtredingen met de daarbij behorende boetes. De schepenen konden als rechtbank optreden. Het stadsrecht van Ootmarsum was voor een groot deel ontleend aan dat van Deventer. Later werden aanvullende voorrechten verleend aan de burgers. Zij kregen in 1346 het recht tolvrij naar Nijebrugge bij Ommen en Vennebrugge bij Hardenberg te reizen. Een ander belangrijk recht dat aan Ootmarsum werd verleend, was het recht een eigen stadszegel te voeren. De toestemming en het recht om Ootmarsum te voorzien van wallen, poorten en grachten is in de loop van de 14de eeuw gegeven.
De verlening van het wigbold- en stadsrecht had ingrijpende juridische gevolgen voor de bewoners van de erven in de omgeving van Ootmarsum: het oude markenrecht kwam te vervallen. Hun gewaarde rechten in de marken binnen het wigbold van Ootmarsum, gingen over op het bestuur van de stad. Dat betekende onder andere dat de stad bij de verdeling van de onontgonnen gronden in de Marke Nutter en Agelo een derde deel kreeg. De grens van het wigbold werd aangegeven door grote stenen of andere opvallende tekens in het landschap.

Het stadszegel met het wapen

Bij de stedelijke ontwikkeling van Ootmarsum hoort ook het gebruik van een zegel met daarop het stadswapen. Het wordt voor het eerst vermeld in 1337. Het bestond uit een cirkel met het randschrift "sigillum oppidi oetmersen", in het midden het St. Maartenskruis en in elk kwartier een leeuw. Het. St. Maartenskruis verwijst naar de vroegere verbondenheid van Ootmarsum met het Domkapittel (bisschopszetel) van Utrecht. De kwartieren in het wapen duiden de vier delen aan waarin de plaats verdeeld was. Het stadszegel werd door het stadsbestuur gebruikt bij het waarmerken van akten en brieven.
In 1528 kwam er een einde aan het wereldlijk gezag van de bisschop. De nieuwe landsheer werd keizer Karel V. Op 27 juni 1533 werden namens genoemde keizer door stadhouder Schenck van Toutenburg de stadsrechten van Ootmarsum bevestigd. Ootmarsum was inmiddels uitgegroeid tot een volwaardige stad. Ze werd ook wel Siepelstad genoemd, naar de vele uien die boeren van oudsher in de omgeving verbouwden en tot in de verre omtrek verhandelden.