De Grote of Sint Stephanuskerk

Aan de wieg van Hasselt

Tijd van steden en staten

Wie naar Hasselt reist, ziet al van ver de spitse toren van de Grote of Sint Stephanuskerk, genoemd naar de eerste martelaar van het christendom. De kerk stond in zekere zin aan de wieg van het Middeleeuwse Hasselt. In de eeuwen die volgden, doorstond de kerk letterlijk en figuurlijk vele stormen. Tot twee keer toe brandde de kerk af maar hij verrees elke keer weer uit zijn as.
De eerste kerk van Hasselt is omstreeks 1150 gesticht. De bouw van een kerk was in de Middeleeuwen doorgaans een teken dat er een vestigingsplaats van enige betekenis was ontstaan. De in Romaanse stijl gebouwde kerk stond op het hoogste punt van een rivierduin, op dezelfde plek als de Grote of Sint Stephanuskerk van nu. De eenbeukige kerk was uit tufsteen opgetrokken en even breed als het tegenwoordige middenschip. In de 13de en 14de eeuw werd het oorspronkelijk halfronde koor vergroot en kreeg het een rechthoekige vorm. Deze uitbreiding zegt iets over het toegenomen belang van Hasselt. De eenvoudige vestiging aan het Zwarte Water was uitgegroeid tot een kleine stad.

Brand

In 1380 brandde de kerk af, misschien net als bij andere kerkbranden door blikseminslag. Het duurde tot de uitvinding van de bliksemafleider in 1752 voordat dit probleem werd opgelost. Bij de herbouw van de kerk werd deze vergroot met een driezijdig gesloten koor, zijbeuken en een transept (kruisbeuk). De bouwwerkzaamheden vonden plaats in een tijd dat Hasselt fors werd uitgebreid in de richting van de tegenwoordige Eikenlaan-Kastanjelaan. De stad deed er alles aan om fondsen voor de herbouw van de kerk te werven. Zelfs de bisschop droeg zijn steentje bij door Hasseltenaren die zich voor het herstel van de kerk verdienstelijk maakten, een aflaat van 40 dagen voor hun zonden te verlenen.
In het midden van de 15de eeuw vonden de Hasseltenaren de kerk alweer te klein en ook niet representatief genoeg meer. De kerk en de toren werden grotendeels afgebroken. Een nieuw ambitieus bouwplan voorzag in een aanzienlijk hogere en bredere hallenkerk, met een nieuwe, hogere toren. Voor de bouw werd onder andere tufsteen van de oude toren verwerkt in de westgevel. In 1466 was het karwei zover gevorderd dat de werklui de torenklokken konden aanbrengen. De bouwmeesters bouwden de kerk en de toren overeenkomstig de nieuwste inzichten en bouwvoorschriften uit de gotiek. Dat is nog te zien aan de grote hoge vensters, die het licht alle ruimte bieden om binnen te stromen.

Donder en bliksem

Op zondag 13 mei 1725 sloeg het noodlot weer toe. De torenspits van de kerk vloog tijdens "een swaar onweder van donder en blixem" in brand. Het vuur sloeg al gauw over naar het kerkdak en de ramp was compleet toen het carillon met 23 klokken en al met donderend geweld naar beneden stortte. Twee van deze klokken, in 1662 gemaakt door de beroemde klokkengieter François Hemony, zijn bewaard gebleven en worden tegenwoordig achterin de kerk tentoongesteld. De ramp vond plaats in een tijd van grote armoede en werkloosheid. De herstelwerkzaamheden waren pas in 1738 voltooid. En het duurde tot 1802 voordat er genoeg geld was ingezameld voor de aanschaf van een nieuw orgel, dat nu nog steeds in gebruik is.