Leenstelsel

Je hebt vast wel eens van het spreekwoord "de ene hand wast de ander" gehoord. Dat betekent dat als je iemand anders helpt, die ander jou ook moet helpen. Dat deden de ridders in de Middeleeuwen ook al. Het was de kern van het middeleeuwse leenstelsel dat in 7e eeuw na Christus ontstond. Het draaide allemaal om dienst en wederdienst tussen een leenheer en zijn leenman.

De Romeinen verdreven

Rond 400 na Christus waren de Romeinen inmiddels 4,5 eeuw aan de macht in Noordwest-Europa. Hun macht was echter al sinds meer dan een eeuw af aan het brokkelen. Steeds vaker lukt het Germanen om de Rijngrens - de limes - over te steken. Plunderend trokken ze dan door het Gallo-Romeinse gebied. In het jaar 406 viel de Rijngrens definitief. De Romeinen trokken zich terug en Saksen en Franken trokken vanuit het Noorden het Maasdal binnen.

Koning Clovis

Overal trokken plaatselijke machthebbers de macht naar zich toe. Allemaal stichtten ze hun eigen koninkrijkje. Rond 500 wist de Frankische koning Clovis echter weer grote delen van Noordwest-Europa te veroveren en te verenigen tot één rijk: het Merovingische Rijk. Zijn legermacht bestond vooral uit zwaarbewapende ruiters (cavalerie). De ruiters hadden een maliënkolder, zwaard, schild, werpspies en een paard. Zo'n wapenuitrusting kostte heel veel geld. Daarom schonk Clovis zijn krijgslieden na elke overwinning een deel van de buit. Op die manier zorgde hij er ook voor dat ze hem bleven steunen.

Land en rechten

Clovis' opvolgers gingen een eeuw later nog verder met het uitdelen van veroveringen. Ze hielden het niet alleen bij geld en edelmetalen (goud, zilver), maar gingen ook land uitdelen. En kastelen, boerderijen of bepaalde rechten, zoals het jachtrecht, het visrecht (bijvoorbeeld op de Maas) en het molendwang (het recht van een heer om te eisen dat zijn onderdanen hun graan lietten malen op zijn molen). Ook de beste baantjes gaf de heer weg aan zijn trouwste onderdanen.

Leenheer en leenman

Zo ontstond gaandeweg het leenstelsel oftewel het feodale stelsel. Hierin gaf een koning (de leenheer) een deel van zijn bezittingen 'in leen' aan een van zijn adellijke krijgslieden (de leenman). De koning verzekerde zich zo van de steun van zijn ridders, terwijl die ridders konden rekenen op steun van de koning én inkomsten uit hun landerijen. Zo hadden ze allebei baat bij deze machtsverhouding. Met andere woorden: de ene hand waste de ander. Overigens, de leenheer gaf zijn bezittingen altijd weg in bruikleen: hij kon ze dus altijd weer terugeisen.

Aan alle succes komt een eind

In eerste instantie gaf alleen de koning als leenheer bezittingen weg aan zijn leenmannen. Maar later gingen de leenmannen zelf ook delen van hun bezittingen in leen geven aan anderen. Ze waren dus nog leenman van de koning, maar werden tegelijkertijd leenheer voor hun eigen leenmannen. En díe leenmannen deden op hun beurt weer hetzelfde. Gaandeweg ontstond zo een erg ingewikkeld stelsel van allerlei onderlinge afspraken over wie waar welke rechten had.

Toch werd het leenstelsel in de Middeleeuwen (tussen 500 en 1500) zeer succesvol. Zo succesvol dat het uiteindelijk tot de Franse Revolutie in 1789 zou duren voordat het door boze burgers werd afgeschaft. Zij hadden er inmiddels genoeg van dat al die hoge heren al het bezit onderling verdeelden, terwijl zij vaak voor die heren al het zware werk moesten doen.